Lease-auto en onbetaald verlof
Het komt regelmatig voor dat een werknemer gedurende een langere periode van onbetaald verlof - meer dan één loontijdvak - de beschikking houdt over zijn lease-auto. Er zijn ook werknemers die geen gebruik maken van hun leaseauto tijdens hun onbetaalde verlof en deze bij hun werkgever stallen. Dit maakt echter niets uit voor de fiscale bijtelling van de auto, die gaat gewoon door.
Van belang is te weten dat er feitelijk in deze situatie geen sprake is van onbetaald verlof; de ter beschikking gestelde lease-auto vormt namelijk (dagelijks) loon in natura.
Wat betekent dit:
toepassing van de reguliere tabel van de loonheffingskorting wordt gecontinueerd, bij voorbeeld bij regulier maandloon is dit de maandtabel;
indien de werknemer in die periode andere verdiensten heeft mag hij in die situatie de loonheffingskorting niet bij een andere inhoudingsplichtige te gelde maken;
wel kan hij de toepassing van de loonheffingskorting bij de eerste werkgever staken en die dan laten toepassen bij de andere werkgever;
ook als er geen ander loon wordt betaald is er sprake van loontijdvakken;
het privégebruik van de auto die aan de werknemer ter beschikking is gesteld, is loon voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen, de werknemersverzekeringen en de Zvw.
Door de verwerking van het privégebruik in de loonadministratie ontstaat er een vordering op de werknemer. Het verdient aanbeveling daar met de werknemer voorafgaand aan het verlof goede afspraken over te maken.
Lease-auto na einde dienstverband
Recent hebben wij de Belastingdienst de volgende casus voorgelegd: een werkgever staat een (ex-)werknemer toe na de beëindiging van het dienstverband gedurende 6 maanden gebruik te blijven maken van de leaseauto. Er zijn geen andere loonbetalingen in deze periode. De vraag is of er in dat geval sprake is van ‘excessief privégebruik', en zo ja, hoe ziet de forfaitaire bijtelling er dan uit.
De Belastingdienst verwijst naar de normeringsregel uit de Wet op de loonbelasting voor het in aanmerking nemen als loon ter zake van de waarde van het privégebruik van een auto van de (ex-)werkgever aan een (ex-)werknemer: "Indien ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste <... 22% ... 35% ...>". De hoofdregel is deze normeringsregel, een percentage van de cataloguswaarde van de auto per jaar.
Het maakt daarbij - ten aanzien van de vaststelling van de waarde van dit loon - niet uit of er sprake is van loon uit tegenwoordige of vroegere dienstbetrekking. Die laatste kwalificatie is alleen nodig voor de tabeltoepassing en voor het al dan niet kwalificeren van het loon als sv-loon.
Vervolgens stelt de Belastingdienst dat een werkgever moet bepalen of het 'tenminste-criterium' van artikel 13bis van de wet wordt gehaald. Dit geldt voor alle situaties van een terbeschikkingstelling van een auto. Er zijn geen richtlijnen voor hoe het 'tenminste-criterium' moet worden bepaald. Dit is een zogenoemde 'open norm', waarbij diverse aspecten zoals kostenaspecten en de mate van privékilometers een rol kunnen spelen. Als het op deze manier bepaalde werkelijke privévoordeel 'duidelijk meer' is dan de forfaitaire waarde, moet de werkgever van die waarde uitgaan.
De conclusie is dat er niet per definitie sprake is van excessief privégebruik als de auto niet meer zakelijk wordt gebruikt. Dan blijft de forfaitaire percentageregeling gelden. Er is sprake van excessief privégebruik als de waarde van het privégebruik 'duidelijk meer' is dan de forfaitaire waarde. Dan moet worden uitgegaan van de werkelijke waarde. Hoe die bepaald wordt is niet geregeld en is afhankelijk van de individuele situatie. Dit betekent dat de werkelijke waarde niet per definitie 100% van de cataloguswaarde of van de werkelijke kosten hoeft te zijn.
Het aantal kilometers (privé-zakelijk) kan een onderdeel van de beoordeling van de werkelijke waarde van het privégebruik zijn. Het maakt voor de beoordeling of er sprake is van 'excessief privégebruik' niet uit of de de werknemer in actieve dienstbetrekking een auto van de zaak ter beschikking heeft of dat de werknemer na einde dienstbetrekking alleen nog (voor 100%) de auto voor privédoeleinden ter beschikking heeft. De werkgever moet in alle gevallen aan het 'tenminste-criterium' toetsen.
Conclusie: 100% privégebruik hoeft niet altijd in te houden dat de werkelijke waarde van het privégebruik dan ook 'excessief' is, d.w.z. dat de waardering van het privégebruik 'duidelijk meer' blijkt te zijn dan de forfaitaire waarde.
Twee voorbeelden (onze interpretatie van bovenstaande):
Voorbeeld 1
Werknemer rijdt tijdens dienstverband met de lease-auto 10.000 km per jaar privé.
Na beëindiging van het dienstverband rijdt de werknemer met de ter beschikking gestelde auto nog steeds 10.000 km per jaar.
De forfaitaire bijtelling zou ongewijzigd kunnen blijven mits er geen andere kostenaspecten een belangrijke rol spelen.
Voorbeeld 2
Werknemer rijdt tijdens dienstverband met de lease-auto 10.000 km per jaar privé.
Na beëindiging van het dienstverband rijdt de werknemer met de ter beschikking gestelde auto 20.000 km per jaar.
De forfaitaire bijtelling moet worden verhoogd.
Op welke wijze de verhoging moet worden bepaald is niet alleen afhankelijk van het aantal kilometers, maar ook van andere factoren, zoals de totale kosten of de terbeschikkingstelling van een tankpas gedurende deze periode.
Hier hebben we die ‘open norm’ weer.
De werkgever/inhoudingsplichtige bepaalt met welk percentage de forfaitaire bijtelling wordt verhoogd.
Het probleem van deze ‘open norm’ is dat vaak pas na enige tijd, of na afloop van de periode duidelijk wordt hoeveel kilometers met de lease-auto zijn afgelegd. Kortom, een andere forfaitaire bijtelling berekenen is niet eenvoudig. Voorbeelden van berekeningen zijn te vinden in het Handboek Loonheffingen.
Ons advies is: bij twijfel niet inhalen en eventuele berekeningen vooraf afstemmen met uw inspecteur.
Tenslotte: ook hier geldt, door de verwerking van het privégebruik in de loonadministratie ontstaat er een vordering op de werknemer. Het verdient aanbeveling daar met de werknemer voorafgaand aan de uitdiensttreding goede afspraken over te maken. Over de verwerking in de loonadministratie zie boven.
Verwijzingen:
Handboek Loonheffingen 2021 art. 23.3.1 en 3
Wet op de loonbelasting 1964 art. 13bis en art. 23 lid 2